werkstudent

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • werk·stu·dent
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord werkstudent werkstudenten
verkleinwoord werkstudentje werkstudentjes

Zelfstandig naamwoord

werkstudent m [2]

  1. iemand die studeert en een betaald bijbaantje heeft, om (een deel van) zijn studie en levensonderhoud te betalen
    • Het overvolle bureau was van Klippacast-oprichter Yeelen Knegtering. De destijds nog werkstudent vroeg zich af waarom het in dit digitale tijdperk nog nodig was om kassabonnen uit te printen. Samen met zes vrienden, allen met een achtergrond in de ICT, besloot hij een oplossing te bedenken.[3] 
    • Hij ging als werkstudent tijdens de zomervakantie aan de slag voor een schoonmaakbedrijf dat werkzaamheden in het parlement in de Belgische hoofdstad uitvoerde. Het schoonmaakbedrijf heeft destijds bewijs geleverd dat de man geen strafblad had, aldus het parlement.[4] 
Synoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

95 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen

  1. werkstudent op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3. de Telegraaf GABI OUWERKERK 11 okt. 2017
  4. de Telegraaf 06 apr. 2016
  5. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be