werkkamer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • werk·ka·mer
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord werkkamer werkkamers
verkleinwoord werkkamertje werkkamertjes

Zelfstandig naamwoord

de werkkamerv / m

  1. kamer waar je (vooral aan een bureau) kunt werken
    • De professor heeft een eigen werkkamer in het laboratorium waar hij zijn artikelen kan schrijven. 
    • De minister-president heeft een eigen werkkamer in het Torentje aan het Binnenhof in Den-Haag. 

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be