werkdrift

Uit WikiWoordenboek


Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • werk·drift
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord werkdrift werkdriften
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

werkdrift v/m [1]

  1. de onbedwingbare lust om te werken
    • Mensen die hem kennen of met hem hebben gewerkt beschrijven hem als een harde werker, intelligent en ambitieus. Van hem geen verhalen over een ruig verleden of een leven van de straat. Zijn werkdrift, energie en verantwoordelijkheidsbesef zijn ontstaan in zijn jeugd. [2] 
    • ,,In totaal werd in Duitsland vorig jaar per dag gemiddeld 0,7 procent langer gewerkt dan in 2005, zegt Eugen Sitznagel van het IAB. Er zijn verschillende oorzaken voor de toegenomen werkdrift zoals de toename van het aantal mannen en vrouwen dat een bijbaan uitoefent. Hun aantal lag met 2,09 miljoen ruim 100.000 eenheden hoger dan in 2005. [3] 
    • In de tijd dat het stadhuis werd gebouwd was er al een fascinatie voor China en dat is volgens de koning nog steeds zo. Hij noemde een fascinatie voor taal en cultuur en voor de „ongekende dynamiek die China kenmerkt. De werkdrift en de inventiviteit. Het onstuitbare geloof in een betere toekomst, dat de afgelopen decennia honderden miljoenen Chinezen uit de armoede heeft bevrijd.” [4] 
Synoniemen

Gangbaarheid

96 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen