werkbroek

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

de wel heel stevige werkbroek van de militaire hondentrainer
Uitspraak
Woordafbreking
  • werk·broek
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord werkbroek werkbroeken
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de werkbroekv / m

  1. (kleding) een stevige broek die je draagt als je zwaar en vuil werk moet doen
    • Beeldbepalende onderdelen van dit uniform in donkerblauwe kleur met felle gele strepen zijn; de cap, de polo en all weatherjacket, een werkbroek (worker) en hoge schoenen. De manier waarop een politieagent (m/v) zich presenteert zegt iets over de kwaliteit van het politiewerk.[2] 
    • Pier Eringa lijkt me een leuke man. Hij poseerde in de Volkskrant (Economie, 27 augustus), inclusief laarzen, overhemd en een rommelige werkbroek. Hij zit duidelijk op zijn plaats als baas van ProRail. Intern pookt hij zijn tent fors op. En extern geeft hij ProRail langzamerhand een betrouwbaar imago.[3] 
Vertalingen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Telegraaf 04 jan. 2018
  3. Volkskrant Wim Derksen 30 augustus 2016
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be