welsprekendheid
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- wel·spre·kend·heid
Woordherkomst en -opbouw
- afgeleid van welsprekend met het achtervoegsel -heid
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | welsprekendheid | - |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
- vermogen om als spreker overtuigend over te komen
- ▸ De welsprekendheid stroomde uit hem, hij had echt een buitengewoon goed humeur, was bijna euforisch.[2]
Verwante begrippen
Hyponiemen
Vertalingen
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Gangbaarheid
- Het woord welsprekendheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“De tweede doodzonde” (2020), Uitgeverij Prometheus, ISBN 9789044645149