welfsel

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • welf·sel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord welfsel welfsels
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het welfselo

  1. (bouwkunde) hol gebogen overkapping
  2. (bouwkunde) vloerelement (in België)
     Het ongeval gebeurde rond 10.45 uur aan de Schaapsdreef, waar de arbeiders bezig waren met een achterbouw. Ze waren de betonwelfsels op de eerste verdieping aan het plaatsen, toen plotseling de arm van de kraan het begaf. Daardoor schoot het welfsel los, waarna de arbeiders bedolven werden onder de brokstukken.[3]
    •  
Synoniemen
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. welfsel op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3. Bronlink geraadpleegd op 12 oktober 2021 Weblink bron “Arm bouwkraan breekt af in Genk, vier arbeiders gewond” (10 september 2009), De Morgen