weldoen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • wel·doen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
weldoen
deed wel
welgedaan
onregelmatig volledig

Werkwoord

weldoen

  1. inergatief gunstige, bevorderende handelingen verrichten
    • Hij, op zijn zuil nog zuil van liefdegloed,
      Walmde naar wie hij weldeed, vreemde haat.[2]
       
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

95 % van de Nederlanders;
91 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. weldoen op website: Etymologiebank.nl
  2. Niet twijf'lend weet ik: alle goed is kwaad.
    J.A. dèr Mouw
    in: Brahman I
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be