wegrelativeren/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van wegrelativeren
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		wegrelativeren			weg te relativeren
	toekomend		zullen wegrelativeren weg zullen relativeren			te zullen wegrelativeren weg te zullen relativeren
voltooid	tegenwoordig		hebben weggerelativeerd			te hebben weggerelativeerd
	toekomend		weggerelativeerd zullen hebben			weggerelativeerd te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	wegrelativerend		weggerelativeerd			ev. relativeer weg	mv. verouderd relativeert weg	relativere weg (bijzin) wegrelativere
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
hoofdzin	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	relativeer weg	relativeert weg	relativeert weg	relativeert weg	relativeert weg	relativeren weg	relativeren weg	relativeren weg
verleden (o.v.t.)	relativeerde weg	relativeerde weg	relativeerde weg	relativeerde weg	relativeerde weg	relativeerden weg	relativeerden weg	relativeerden weg
toekomend (o.t.t.t.)	zal wegrelativeren	zult/zal wegrelativeren	zult/zal wegrelativeren	zult wegrelativeren	zal wegrelativeren	zullen wegrelativeren	zullen wegrelativeren	zullen wegrelativeren
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou wegrelativeren	zou wegrelativeren	zou(dt) wegrelativeren	zoudt wegrelativeren	zou wegrelativeren	zouden wegrelativeren	zouden wegrelativeren	zouden wegrelativeren
bijzin	.. dat ik	.. dat jij, je	.. dat u	.. dat gij	.. dat hij, zij, het	.. dat wij	.. dat jullie	.. dat zij
tegenwoordig (o.t.t.)	wegrelativeer	wegrelativeert	wegrelativeert	wegrelativeert	wegrelativeert	wegrelativeren	wegrelativeren	wegrelativeren
verleden (o.v.t.)	wegrelativeerde	wegrelativeerde	wegrelativeerde	wegrelativeerde	wegrelativeerde	wegrelativeerden	wegrelativeerden	wegrelativeerden
toekomend (o.t.t.t.)	zal wegrelativeren weg zal relativeren	zult/zal wegrelativeren weg zult/zal relativeren	zult/zal wegrelativeren weg zult/zal relativeren	zult wegrelativeren weg zult relativeren	zal wegrelativeren weg zal relativeren	zullen wegrelativeren weg zullen relativeren	zullen wegrelativeren weg zullen relativeren	zullen wegrelativeren weg zullen relativeren
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou wegrelativeren weg zou relativeren	zou wegrelativeren weg zou relativeren	zou(dt) wegrelativeren weg zou(dt) relativeren	zoudt wegrelativeren weg zoudt relativeren	zou wegrelativeren weg zou relativeren	zouden wegrelativeren weg zouden relativeren	zouden wegrelativeren weg zouden relativeren	zouden wegrelativeren weg zouden relativeren
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb weggerelativeerd	hebt weggerelativeerd	hebt/heeft weggerelativeerd	hebt weggerelativeerd	heeft weggerelativeerd	hebben weggerelativeerd	hebben weggerelativeerd	hebben weggerelativeerd
verleden (v.v.t.)	had weggerelativeerd	had weggerelativeerd	had weggerelativeerd	hadt weggerelativeerd	had weggerelativeerd	hadden weggerelativeerd	hadden weggerelativeerd	hadden weggerelativeerd
toekomend (v.t.t.t.)	zal weggerelativeerd hebben	zal/zult weggerelativeerd hebben	zult/zal weggerelativeerd hebben	zult weggerelativeerd hebben	zal weggerelativeerd hebben	zullen weggerelativeerd hebben	zullen weggerelativeerd hebben	zullen weggerelativeerd hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou weggerelativeerd hebben	zou weggerelativeerd hebben	zou/zoudt weggerelativeerd hebben	zoudt weggerelativeerd hebben	zou weggerelativeerd hebben	zouden weggerelativeerd hebben	zouden weggerelativeerd hebben	zouden weggerelativeerd hebben
onpersoonlijke lijdende vorm weggerelativeerd worden
	onvoltooid				voltooid
tegenwoordig	er wordt weggerelativeerd				er is weggerelativeerd
verleden	er werd weggerelativeerd				er was weggerelativeerd
toekomend	er zal weggerelativeerd worden				er zal weggerelativeerd zijn
voorwaardelijk	er zou weggerelativeerd worden				er zou weggerelativeerd zijn
lijdende vorm weggerelativeerd worden
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		weggerelativeerd worden			weggerelativeerd te worden
	toekomend		weggerelativeerd zullen worden			weggerelativeerd te zullen worden
voltooid	tegenwoordig		weggerelativeerd zijn			weggerelativeerd te zijn
	toekomend		weggerelativeerd zullen zijn			weggerelativeerd te zullen zijn
	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (o.t.t.)	—	—	—	—	wordt weggerelativeerd	—	—	worden weggerelativeerd
verleden (o.v.t.)	—	—	—	—	werd weggerelativeerd	—	—	werden weggerelativeerd
toekomend (o.t.t.t.)	—	—	—	—	zal weggerelativeerd worden	—	—	zullen weggerelativeerd worden
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	—	—	—	—	zou weggerelativeerd worden	—	—	zouden weggerelativeerd worden
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	—	—	—	—	is weggerelativeerd	—	—	zijn weggerelativeerd
verleden (v.v.t.)	—	—	—	—	was weggerelativeerd	—	—	waren weggerelativeerd
toekomend (v.t.t.t.)	—	—	—	—	zal weggerelativeerd zijn	—	—	zullen weggerelativeerd zijn
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	—	—	—	—	zou weggerelativeerd zijn	—	—	zouden weggerelativeerd zijn