weglopen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • weg·lo·pen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
weglopen
liep weg
weggelopen
klasse 7 volledig

Werkwoord

weglopen

  1. ergatief een plaats verlaten
    • Hij is net weggelopen. 
  2. ergatief ~ van iemand of iets verlaten (al dan niet lopend)
     Ze losten op in de mistige ochtendschemering toen ze wegliepen om de ossen in te spannen.[1]
    • Hij was van huis weggelopen. 
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Danielle Teller (vert. Marja Borg)
    “Er was eens iets anders” (2018), Ambo/Anthos uitgevers op Wikipedia, ISBN 9789026346477
  2. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be