weglegden
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- weg·leg·den
Werkwoord
vervoeging van |
---|
wegleggen |
weglegden
- (in een bijzin) meervoud verleden tijd van wegleggen
- ...dat wij weglegden.
- ...dat jullie weglegden.
- ...dat zij weglegden.
- ...dat wij weglegden.