weerscheen
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: weerscheen (hulp, bestand)
Woordafbreking
- weer·scheen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
weerschijnen |
weerscheen
- enkelvoud verleden tijd van weerschijnen
- Ik weerscheen.
- Jij weerscheen.
- Hij, zij, het weerscheen.
- Ik weerscheen.