weerde af

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • weer·de af
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
afweren

weerde af

  1. enkelvoud verleden tijd van afweren
    • Ik weerde af. 
    • Jij weerde af. 
    • Hij, zij, het weerde af. 


Gangbaarheid