weekrantsoen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- week·rant·soen
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van week zn en rantsoen zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | weekrantsoen | weekrantsoenen |
verkleinwoord | weekrantsoentje | weekrantsoentjes |
Zelfstandig naamwoord
het weekrantsoen o
- de hoeveelheid goederen die men per week mag kopen of gebruiken
- ▸ Ruim dertien weekrantsoenen, bovendien vlees van de allerbeste kwaliteit.[1]
Gangbaarheid
- Het woord 'weekrantsoen' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“Kop in het zand” (2015), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044628142