Naar inhoud springen

weeheid

Uit WikiWoordenboek
  • wee·heid

afleiding van wee met het achtervoegsel -heid

enkelvoud meervoud
naamwoord weeheid weeheden
verkleinwoord

de weeheidv [1]

  1. verdriet, pijn
    • Aangezien 'veel hartjes kloppen van meegevoel' wilde hij 'geen roet in het eten strooien', schreef hij in de NRC, maar dat verhinderde hem niet deze poëzie te bestempelen als 'een donzen weeheid' en de maakster ervan 'een degenererend gebrek aan durf' toe te schrijven. [2] 
    • Beenloos en onbeholpen huppelen ze door de hoge ruimtes van de Notre Dame om ogenblikkelijk te verstenen als er iemand anders dan Quasimodo aan komt. In de Disney-wereld vormen ze een verademend tegenwicht voor de weeheid van Quasimodo, de door hem aanbeden zigeunerin Esmeralda en vooral de verschrikkelijk nobele, blonde ridder. [3] 
  2. misselijkheid
62 % van de Nederlanders;
48 % van de Vlamingen.[4]