wedstrijdfit
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- wed·strijd·fit
Woordherkomst en -opbouw
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | wedstrijdfit | wedstrijdfitter | wedstrijdfitst |
verbogen | wedstrijdfitte | wedstrijdfittere | wedstrijdfitste |
Bijvoeglijk naamwoord
wedstrijdfit
- (sport) het weer fit (genoeg) zijn om (weer) aan wedstrijden mee te doen
- Na twee maanden herstellen van de blessure was de sporter weer wedstrijdfit.