webdesign

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • web·de·sign
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord webdesign webdesigns
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het webdesigno

  1. (informatica) het ontwerp van een internetpagina of groep van internetpagina's
    • Mijn vader was erg van streek en klopte bij mij aan. Ik overwoog net een carrièreswitch; het was de begintijd van het internet en ik deed een opleiding webdesign. Ik had er zin in, maar aan de andere kant wilde ik mijn pa niet in de steek laten.[1] 
    • Wel zette ik mijn vraagtekens bij sommige onderdelen. Dat je jureerbare elementen als stukadoren, webdesign of tuinieren kunt winnen, snap ik. Dat resultaat is aantoonbaar. Maar een wedstrijd internationaal ondernemen? Hoe lang duurt zo’n potje wel niet? Het Europees kampioenschap hotelreceptie: tenzij je een black-out krijgt en in een aanval van blinde woede, als in Fawlty Towers, je hotelgasten schoffeert, is daar toch geen wedstrijd van te maken?[2] 
Vertalingen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. de Telegraaf 20 feb. 2017 i
  2. de Telegraaf MARCEL PEEREBOOM VOLLER 04 dec. 2016
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be