waterkan
Uiterlijk
- wa·ter·kan
- samenstelling van water en kan [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | waterkan | waterkannen |
verkleinwoord |
- een kan waar men water mee kan inschenken in iets anders zoals glazen, bekers of koppen
- Ik schonk voor alle tafelgenoten een glas water in en vulde daarna de waterkan weer bij met koud water en ijsklontjes.
- De ‘roots’ indachtig waren ook oer- Hollandse landschappen en eenvoudige taferelen van het dagelijks leven zeer gezocht. De ‘Vrouw met waterkan’, de eerste Vermeer in Amerika, was zo’n simpel, aansprekend stuk. [2]
- Het woord waterkan staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "waterkan" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Ben Broos 20 maart 2009
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be