wandeldek
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- wan·del·dek
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | wandeldek | wandeldekken |
verkleinwoord | wandeldekje | wandeldekjes |
Zelfstandig naamwoord
het wandeldek o
- (scheepvaart) een dek op een schip waarop passagiers rond kunnen lopen
- Op het wandeldek kan men van de boeg naar het roer lopen.