wagenmenner

Uit WikiWoordenboek
Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: Wagenmenner


Nederlands

wagenmenner
Uitspraak
Woordafbreking
  • wa·gen·men·ner
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord wagenmenner wagenmenners
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de wagenmennerm

  1. (beroep) iemand die een paard met wagen bestuurt
     De helden doen mee aan een door Julius Caesar bedachte wedren die voert langs onder meer Monza, Parma, Venetië, Rome en Napels. De afgesproken winnaar is het Romeinse span van de gemaskerde wagenmenner Coronavirus.[2]
     Het dier trok een koets, waarop het meisje als wagenmenner op de bok zat. Toen het dier op hol sloeg werd zij van de koets geslingerd.[3]
Synoniemen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink geraadpleegd op 1 april 2024 Weblink bron
    Bob van Hüet
    “Asterix doet een Giro d'Italia: 'Het is weer een klassieker'” (19 oktober 2017), Tubantia
  3. Bronlink geraadpleegd op 1 april 2024 Weblink bron “Meisje van koets geslingerd” (22 augustus 2013), De Telegraaf