waarachtig

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • waar·ach·tig
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen waarachtig waarachtiger waarachtigst
verbogen waarachtige waarachtigere waarachtigste
partitief waarachtigs waarachtigers -

Bijvoeglijk naamwoord

waarachtig

  1. echt, oorspronkelijk
    • Hij is de waarachtige God. 
    • Het boek geeft een waarachtig tijdsbeeld van die periode weer. 
Antoniemen
Uitdrukkingen en gezegden
  • wis en waarachtig
Vertalingen

Bijwoord

waarachtig

  1. inderdaad, zowaar
    • Daar staat waarachtig iemand te liften. 
    • Het lijkt waarachtig wel of hij knettergek is geworden. 
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen