waanwijs
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- waan·wijs
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van waan en wijs
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | waanwijs | waanwijzer | waanwijst |
verbogen | waanwijze | waanwijzere | waanwijste |
partitief | waanwijs | waanwijzers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
waanwijs [1]
- zich ten onrechte wijs wanend, resp. uit die waan voortkomend
Afgeleide begrippen
Gangbaarheid
- Het woord waanwijs staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "waanwijs" herkend door:
33 % | van de Nederlanders; |
33 % | van de Vlamingen.[2] |
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑
Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be