vuurde af

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vuur·de af
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
afvuren

vuurde af

  1. enkelvoud verleden tijd van afvuren
    • Ik vuurde af. 
    • Jij vuurde af. 
    • Hij, zij, het vuurde af. 


Gangbaarheid