vuilbek

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vuil·bek
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord vuilbek vuilbekken
verkleinwoord vuilbekje vuilbekjes

Zelfstandig naamwoord

de vuilbekm

  1. iemand die veel vuilbekt
Afgeleide begrippen

Werkwoord

vervoeging van
vuilbekken

vuilbek

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vuilbekken
    • Ik vuilbek. 
  2. gebiedende wijs van vuilbekken
    • Vuilbek! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vuilbekken
    • Vuilbek je? 

Gangbaarheid

91 % van de Nederlanders;
91 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen