vrijvechten/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van vrijvechten | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | vrijvechten | vrij te vechten | ||||||
toekomend | zullen vrijvechten vrij zullen vechten |
te zullen vrijvechten vrij te zullen vechten | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben vrijgevochten | te hebben vrijgevochten | ||||||
toekomend | vrijgevochten zullen hebben | vrijgevochten te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
vrijvechtend | vrijgevochten | ev. vecht vrij |
mv. verouderd vecht vrij |
vechte vrij (bijzin) vrijvechte | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | vecht vrij | vecht vrij | vecht vrij | vecht vrij | vecht vrij | vechten vrij | vechten vrij | vechten vrij | |
verleden (o.v.t.) | vocht vrij | vocht vrij | vocht vrij | vocht vrij | vocht vrij | vochten vrij | vochten vrij | vochten vrij | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal vrijvechten | zult/zal vrijvechten | zult/zal vrijvechten | zult vrijvechten | zal vrijvechten | zullen vrijvechten | zullen vrijvechten | zullen vrijvechten | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou vrijvechten | zou vrijvechten | zou(dt) vrijvechten | zoudt vrijvechten | zou vrijvechten | zouden vrijvechten | zouden vrijvechten | zouden vrijvechten | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | vrijvecht | vrijvecht | vrijvecht | vrijvecht | vrijvecht | vrijvechten | vrijvechten | vrijvechten | |
verleden (o.v.t.) | vrijvocht | vrijvocht | vrijvocht | vrijvocht | vrijvocht | vrijvochten | vrijvochten | vrijvochten | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal vrijvechten vrij zal vechten |
zult/zal vrijvechten vrij zult/zal vechten |
zult/zal vrijvechten vrij zult/zal vechten |
zult vrijvechten vrij zult vechten |
zal vrijvechten vrij zal vechten |
zullen vrijvechten vrij zullen vechten |
zullen vrijvechten vrij zullen vechten |
zullen vrijvechten vrij zullen vechten | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou vrijvechten vrij zou vechten |
zou vrijvechten vrij zou vechten |
zou(dt) vrijvechten vrij zou(dt) vechten |
zoudt vrijvechten vrij zoudt vechten |
zou vrijvechten vrij zou vechten |
zouden vrijvechten vrij zouden vechten |
zouden vrijvechten vrij zouden vechten |
zouden vrijvechten vrij zouden vechten | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb vrijgevochten | hebt vrijgevochten | hebt/heeft vrijgevochten | hebt vrijgevochten | heeft vrijgevochten | hebben vrijgevochten | hebben vrijgevochten | hebben vrijgevochten | |
verleden (v.v.t.) | had vrijgevochten | had vrijgevochten | had vrijgevochten | hadt vrijgevochten | had vrijgevochten | hadden vrijgevochten | hadden vrijgevochten | hadden vrijgevochten | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal vrijgevochten hebben | zal/zult vrijgevochten hebben | zult/zal vrijgevochten hebben | zult vrijgevochten hebben | zal vrijgevochten hebben | zullen vrijgevochten hebben | zullen vrijgevochten hebben | zullen vrijgevochten hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou vrijgevochten hebben | zou vrijgevochten hebben | zou/zoudt vrijgevochten hebben | zoudt vrijgevochten hebben | zou vrijgevochten hebben | zouden vrijgevochten hebben | zouden vrijgevochten hebben | zouden vrijgevochten hebben |
vervoeging van het Nederlandse werkwoord zich vrijvechten | ||||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
tegenwoordige tijd | verleden tijd | toekomende tijd | ||||||||||
enkelvoud | meervoud | enkelvoud | meervoud | enkelvoud | meervoud | |||||||
1 | ik | vecht me vrij (bijzin) me vrijvecht |
wij, we | vechten ons vrij (bijzin) ons vrijvechten |
ik | vocht me vrij (bijzin) me vrijvocht |
wij, we | vochten ons vrij (bijzin) ons vrijvochten |
ik | zal me vrijvechten | wij, we | zullen ons vrijvechten |
2 | jij, je | vecht je vrij (bijzin) je vrijvecht |
jullie | vechten je vrij (bijzin) je vrijvechten |
jij, je | vocht je vrij (bijzin) je vrijvocht |
jullie | vochten je vrij (bijzin) je vrijvochten |
jij, je | zal, zult je vrijvechten | jullie | zullen je vrijvechten |
u | vecht zich/u vrij (bijzin) zich/u vrijvecht |
u | vecht zich/u vrij (bijzin) zich/u vrijvecht |
u | vocht zich/u vrij (bijzin) zich/u vrijvocht |
u | vocht zich/u vrij (bijzin) zich/u vrijvocht |
u | zult zich/u vrijvechten | u | zult zich/u vrijvechten | |
gij, ge | vecht u vrij (bijzin) u vrijvecht |
gij, ge, gijlieden |
vecht u vrij (bijzin) u vrijvecht |
gij, ge | vocht u vrij (bijzin) u vrijvocht |
gij, ge, gijlieden |
vocht u vrij (bijzin) u vrijvocht |
gij, ge | zult u vrijvechten | gij, ge gijlieden |
zult u vrijvechten | |
3 | hij, zij, het | vecht zich vrij (bijzin) zich vrijvecht |
zij, ze | vechten zich vrij (bijzin) zich vrijvechten |
hij, zij, het | vocht zich vrij (bijzin) zich vrijvocht |
zij, ze | vochten zich vrij (bijzin) zich vrijvochten |
hij, zij, het | zal zich vrijvechten | zij, ze | zullen zich vrijvechten |
onvoltooid deelwoord | voltooide tijd | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | |||||||||
zich vrijvechtend | zich vrijgevochten hebben | vecht u/je vrij, vecht je vrij | vechte zich vrij (bijzin) zich vrijvechte |