vrijgevigheid

Uit WikiWoordenboek
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Nederlands

een vrijgevige oude man
Uitspraak
Woordafbreking
  • vrij·ge·vig·heid
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord vrijgevigheid vrijgevigheden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

vrijgevigheid v [1]

  1. het graag en veel willen geven
    • De vrijgevigheid van de oude man was alom bekend en gewaardeerd. 
     Ik was overweldigd door hun vrijgevigheid en oprechte vriendelijkheid.[2]
Synoniemen
Antoniemen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018),
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be