vreesachtigheid
Uiterlijk
- vrees·ach·tig·heid
- afleiding van vreesachtig met het achtervoegsel -heid[1]
| enkelvoud | meervoud | |
|---|---|---|
| naamwoord | vreesachtigheid | vreesachtigheden |
| verkleinwoord |
de vreesachtigheid v
- de mate waarin iemand snel bang is
- Het woord 'vreesachtigheid' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.