vouwden uit

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vouw·den uit
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
uitvouwen

vouwden uit

  1. meervoud verleden tijd van uitvouwen
    • Wij vouwden uit. 
    • Jullie vouwden uit. 
    • Zij vouwden uit. 


Gangbaarheid