voos

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • voos
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘bedorven’ voor het eerst aangetroffen in 1579 [1] [2]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen voos vozer voost
verbogen voze vozere vooste
partitief voos vozers -

Bijvoeglijk naamwoord

voos [3]

  1. zonder stevigheid (van vlees), sponsig
  2. zonder innerlijke kracht, waardeloos
  3. immoreel
    • Kent u de bond tegen alles wat vies en voos is? 
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
vozen

voos

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vozen
    • Ik voos. 
  2. gebiedende wijs van vozen
    • Voos! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vozen
    • Voos je? 

Gangbaarheid

76 % van de Nederlanders;
84 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen