voortzeiden

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • voort·zei·den

Werkwoord

vervoeging van
voortzeggen

voortzeiden

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van voortzeggen
    • ...dat wij voortzeiden. 
    • ...dat jullie voortzeiden. 
    • ...dat zij voortzeiden. 

Gangbaarheid