voortspruit

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • voort·spruit

Werkwoord

vervoeging van
voortspruiten

voortspruit

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van voortspruiten
    • ... dat ik voortspruit. 
  2. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van voortspruiten
    • ... dat jij voortspruit. 
  3. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van voortspruiten
    • ... dat hij voortspruit.