voortdeden

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • voort·de·den

Werkwoord

vervoeging van
voortdoen

voortdeden

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van voortdoen
    • ...dat wij voortdeden. 
    • ...dat jullie voortdeden. 
    • ...dat zij voortdeden. 

Gangbaarheid