voortbrodeerde
Uiterlijk
- voort·bro·deer·de
vervoeging van |
---|
voortbroderen |
voortbrodeerde
- (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van voortbroderen
- ... dat ik voortbrodeerde.
- ... dat jij voortbrodeerde.
- ... dat hij, zij, het voortbrodeerde.
- ... dat ik voortbrodeerde.