voorstaat

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • voor·staat

Werkwoord

vervoeging van
voorstaan

voorstaat

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van voorstaan
    • ... dat jij voorstaat. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van voorstaan
    • ... dat hij voorstaat.