voorproever

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • voor·proe·ver
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord voorproever voorproevers
verkleinwoord voorproevertje voorproevertjes

Zelfstandig naamwoord

de voorproeverm [1]

  1. iemand die voorproeft
    • In de Romeinse tijd was gif hèt aangewezen middel om iemand die je ambities in de weg stond op te ruimen. Wie wat langer van een goede functie wilde genieten, kon niet buiten een voorproever. 

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen