voorpand

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

zijden voorpand
Uitspraak
Woordafbreking
  • voor·pand
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord voorpand voorpanden
verkleinwoord voorpandje voorpandjes

Zelfstandig naamwoord

het voorpando

  1. de voorkant van een kledingstuk
     Te zoeken, zei hij terwijl hij het voorpand van zijn jas opensloeg en zijn snuifdoos te voorschijn haalde.[2]
     In een atelier in zijn woonplaats liet hij een paar onderbroeken maken met de speciale stof in het voorpand en het kruis. Zo'n 35 proefpersonen testten het ondergoed en waren over het algemeen enthousiast. Een test bij TNO wees uit dat de onderbroek vele uren lang nagenoeg geen vervelende geurtjes doorlaat.[3]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Oorlog en Vrede” (1869), van Oorschot, ISBN 978902825115 1
  3. Bronlink geraadpleegd op 30 januari 2022 Weblink bron “Luchtjesvrije onderbroeken” (12-02-2008), Tubantia