voorleven

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • voor·le·ven
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

voorleven [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
voorleven
leefde voor
voorgeleefd
zwak -d volledig
  1. door een manier van leven iemand iets als voorbeeld geven
     In de vastgelopen huizenmarkt verwijten we de banken dat ze eindelijk nee zeggen tegen de consumentenvraag van in essentie risicovolle hypotheken. En de consumptieve collectieve schuld is boven de 27 miljard euro uitgekomen. Cynisch zou je kunnen zeggen dat de overheid slechts doet wat haar burgers haar voorleven, leven op de pof.[2]
     Maar bedenk: kinderen zijn vaak een hele goede spiegel van je functioneren als ouder. Schreeuwen ze, zijn ze gestrest, gedragen ze zich egoïstisch? Dan hebben ze het hoogstwaarschijnlijk van jou. Wat hun ouders voorleven, doen zij na.[3]

Gangbaarheid

64 % van de Nederlanders;
57 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink Weblink bron
    Frank van Dalen
    “'De economische crisis gaat niet over 'zij' maar over 'wij'” (07-11-2011), Tubantia
  3. Bronlink Weblink bron
    25-01-2017
    “Afwezige ouders? Lastige kinderen” (Eefje Oomen), Tubantia
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be