voorlees
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- voor·lees
Werkwoord
vervoeging van |
---|
voorlezen |
voorlees
- (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van voorlezen
- ... dat ik voorlees.
Afrikaans
stamtijd | |
---|---|
infinitief | voltooid deelwoord |
voorlees |
voorgelees |
volledig |
Werkwoord
voorlees