voordrong
Uiterlijk
- voor·drong
vervoeging van |
---|
voordringen |
voordrong
- (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van voordringen
- ... dat ik voordrong.
- ... dat jij voordrong.
- ... dat hij, zij, het voordrong.
- ... dat ik voordrong.
vervoeging van |
---|
voordringen |
voordrong