voorbijzagen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • voor·bij·za·gen

Werkwoord

vervoeging van
voorbijzien

voorbijzagen

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van voorbijzien
    • ...dat wij voorbijzagen. 
    • ...dat jullie voorbijzagen. 
    • ...dat zij voorbijzagen.