voorbijschiet
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- voor·bij·schiet
Werkwoord
vervoeging van |
---|
voorbijschieten |
voorbijschiet
- (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van voorbijschieten
- ... dat ik voorbijschiet.
- (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van voorbijschieten
- ... dat jij voorbijschiet.
- (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van voorbijschieten
- ... dat hij voorbijschiet.