voorbijga

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • voor·bij·ga

Werkwoord

vervoeging van
voorbijgaan

voorbijga

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van voorbijgaan
    • ... dat ik voorbijga. 

Werkwoord

vervoeging van
voorbijgaan

voorbijga

  1. (in een bijzin) enkelvoud tegenwoordige tijd aanvoegende wijs van voorbijgaan
    • ... dat men voorbijga.