volstrekt
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- vol·strekt
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘onbeperkt, absoluut’ voor het eerst aangetroffen in 1664 [1]
- vervoeging van volstrekken: de stam met de uitgang -t, zonder ge- vanwege voorvoegsel
Werkwoord
vervoeging van |
---|
volstrekken |
volstrekt
- tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van volstrekken
- Jij volstrekt.
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van volstrekken
- Hij volstrekt.
- (verouderd) gebiedende wijs meervoud van volstrekken
- Volstrekt!
vervoeging van: | volstrekken… |
verbogen vorm: | volstrekte |
volstrekt
- voltooid deelwoord van volstrekken
stellend | |
---|---|
onverbogen | volstrekt |
verbogen | volstrekte |
partitief | volstrekts |
Bijvoeglijk naamwoord
volstrekt
- geheel en al
- Dit geschiedde onder volstrekte geheimhouding.
Bijwoord
volstrekt
- geheel en al, in het geheel
- Dat is volstrekt uitgesloten.
Gangbaarheid
- Het woord volstrekt staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "volstrekt" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
Verwijzingen
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 9
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Voltooid deelwoord met alleen -t
- Verouderd in het Nederlands
- Werkwoordsvorm in het Nederlands
- Bijvoeglijk naamwoord in het Nederlands
- Bijwoord in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 99 %
- Prevalentie Vlaanderen 99 %