volmaakte

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vol·maak·te

Bijvoeglijk naamwoord

volmaakte

  1. verbogen vorm van de stellende trap van volmaakt

Werkwoord

vervoeging van
volmaken

volmaakte

  1. enkelvoud verleden tijd van volmaken
    • Ik volmaakte. 
    • Jij volmaakte. 
    • Hij, zij, het volmaakte. 
  2. verbogen vorm van volmaakt, voltooid deelwoord van volmaken
vervoeging van
volmaken

volmaakte

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van volmaken
    • ... dat ik volmaakte. 
    • ... dat jij volmaakte. 
    • ... dat hij, zij, het volmaakte.