volmaak

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vol·maak

Werkwoord

vervoeging van
volmaken

volmaak

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van volmaken
    • ... dat ik volmaak. 
vervoeging van
volmaken

volmaak

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van volmaken
    • Ik volmaak. 
  2. gebiedende wijs van volmaken
    • Volmaak! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van volmaken
    • Volmaak je?