voller

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vol·ler
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord voller vollers
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de vollerm

  1. (beroep) iemand die vilt vervaardigt uit wol
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen

Bijvoeglijk naamwoord

voller

  1. onverbogen vorm van de vergrotende trap van vol

Gangbaarheid

96 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen


Duits

Voorzetsel

voller (+nominatief of genitief)

  1. vol met
    «Der Baum ist voller zwitschernder Vögel.»
    De boom zit vol met kwetterende vogels.