volbouwde

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vol·bouw·de

Werkwoord

vervoeging van
volbouwen

volbouwde

  1. enkelvoud verleden tijd van volbouwen
    • Ik volbouwde. 
    • Jij volbouwde. 
    • Hij, zij, het volbouwde. 
  2. verbogen vorm van volbouwd, voltooid deelwoord van volbouwen
Verwante begrippen

Werkwoord

vervoeging van
volbouwen

volbouwde

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van volbouwen
    • ... dat ik volbouwde. 
    • ... dat jij volbouwde. 
    • ... dat hij, zij, het volbouwde.