vof

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vof
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord vof vof's
verkleinwoord vof'je vof'jes

Zelfstandig naamwoord

de vofv

  1. (juridisch) (economie) rechtsvorm voor een bedrijf met meerdere eigenaren die elk iets van waarde inbrengen (arbeid, geld of in natura)
    • Samen lieten ze een pand bouwen. Het echtpaar woonde er en de vof die de man en vrouw samen runden, gebruikte enkele ruimtes als werkkamer en opslagruimte. (…) De vof trok de btw van de bouwkosten af, ook al stond het pand niet op de balans van de vennootschap. [1]

Gangbaarheid

59 % van de Nederlanders;
20 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen