voetkus

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • voet·kus
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord voetkus voetkussen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

voetkus m [1]

  1. kus op de voet als teken van onderdanigheid
    • Het moet begonnen zijn met de voetkus. Aarzelend heeft ze daarna zijn haarloze benen gestreeld. Ze heeft hem schalks een keer in de kuit geknepen. Ze heeft moed gevat en heeft hem geknuffeld. [2] 
    • Toen in 1903 de 24-jarige Kartini zelf aan de beurt was - ze werd de Raden Ajoe van een zeventien jaar oudere weduwnaar met drie vrouwen en zes kinderen - handelde ze naar eigen zeggen tegen haar 'innigste overtuiging in'. Haar bruidsjurk, volgens zusje Roekmini haar 'doodskleed', noemde ze haar maskeradepak. Maar haar tanden liet ze niet vijlen en de traditionale voetkus kon de bruidegom vergeten. [3] 
Vertalingen

Gangbaarheid

85 % van de Nederlanders;
82 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen