voertuig

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • voer·tuig
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘vervoermiddel over land’ voor het eerst aangetroffen in 1707.[1]
  • samenstelling van  voeren ww  en  tuig zn , een tuig om te voeren dus.
enkelvoud meervoud
naamwoord voertuig voertuigen
verkleinwoord voertuigje voertuigjes

Zelfstandig naamwoord

het voertuigo

  1. (verkeer) door de mens gemaakt vervoermiddel, gewoonlijk op wielen of glijvlakken, voor het verplaatsen over land van personen en goederen
    • Heden ten dage is de auto het meest gebruikte voertuig. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen


Afrikaans

enkelvoud meervoud
naamwoord voertuig voertuie

Zelfstandig naamwoord

voertuig

  1. voertuig