voederen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • voe·de·ren
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘van voer voorzien’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1400 [1]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
voederen
voederde
gevoederd
zwak -d volledig

Werkwoord

voederen

  1. voedsel verschaffen aan dieren
    • De leeuwen worden om drie uur gevoederd. 
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen